Hulpverlenen (to do) conjugation

Dutch

Conjugation of hulpverlenen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
verleen hulp
I do
verleent hulp
you do
verleent hulp
he/she/it does
verlenen hulp
we do
verlenen hulp
you all do
verlenen hulp
they do
Present perfect tense
heb hulpverleend
I have done
hebt hulpverleend
you have done
heeft hulpverleend
he/she/it has done
hebben hulpverleend
we have done
hebben hulpverleend
you all have done
hebben hulpverleend
they have done
Past tense
verleende hulp
I did
verleende hulp
you did
verleende hulp
he/she/it did
verleenden hulp
we did
verleenden hulp
you all did
verleenden hulp
they did
Future tense
zal hulpverlenen
I will do
zult hulpverlenen
you will do
zal hulpverlenen
he/she/it will do
zullen hulpverlenen
we will do
zullen hulpverlenen
you all will do
zullen hulpverlenen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou hulpverlenen
I would do
zou hulpverlenen
you would do
zou hulpverlenen
he/she/it would do
zouden hulpverlenen
we would do
zouden hulpverlenen
you all would do
zouden hulpverlenen
they would do
Subjunctive mood
verlene hulp
I do
verlene hulp
you do
verlene hulp
he/she/it do
verlene hulp
we do
verlene hulp
you all do
verlene hulp
they do
Past perfect tense
had hulpverleend
I had done
had hulpverleend
you had done
had hulpverleend
he/she/it had done
hadden hulpverleend
we had done
hadden hulpverleend
you all had done
hadden hulpverleend
they had done
Future perf.
zal hulpverleend hebben
I will have done
zal hulpverleend hebben
you will have done
zal hulpverleend hebben
he/she/it will have done
zullen hulpverleend hebben
we will have done
zullen hulpverleend hebben
you all will have done
zullen hulpverleend hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou hulpverleend hebben
I would have done
zou hulpverleend hebben
you would have done
zou hulpverleend hebben
he/she/it would have done
zouden hulpverleend hebben
we would have done
zouden hulpverleend hebben
you all would have done
zouden hulpverleend hebben
they would have done
Present bijzin tense
hulpverleen
I do
hulpverleent
you do
hulpverleent
he/she/it does
hulpverlenen
we do
hulpverlenen
you all do
hulpverlenen
they do
Past bijzin tense
hulpverleende
I did
hulpverleende
you did
hulpverleende
he/she/it did
hulpverleenden
we did
hulpverleenden
you all did
hulpverleenden
they did
Future bijzin tense
zal hulpverlenen
I will do
zult hulpverlenen
you will do
zal hulpverlenen
he/she/it will do
zullen hulpverlenen
we will do
zullen hulpverlenen
you all will do
zullen hulpverlenen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou hulpverlenen
I would do
zou hulpverlenen
you would do
zou hulpverlenen
he/she/it would do
zouden hulpverlenen
we would do
zouden hulpverlenen
you all would do
zouden hulpverlenen
they would do
Subjunctive bijzin mood
hulpverlene
I do
hulpverlene
you do
hulpverlene
he/she/it do
hulpverlene
we do
hulpverlene
you all do
hulpverlene
they do
Du
Ihr
Imperative mood
verleen hulp
do
verleent hulp
do

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

herstarten
restart
hoesten
cough
honen
jeer at
hospitaliseren
hospitalize
hotsen
jounce
hullen
shroud
humaniseren
do
ijlen
be delirious
ijveren
strive
immatriculeren
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?