Gelijkstaan (to tie) conjugation

Dutch
12 examples

Conjugation of gelijkstaan

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
sta gelijk
I tie
staat gelijk
you tie
staat gelijk
he/she/it ties
staan gelijk
we tie
staan gelijk
you all tie
staan gelijk
they tie
Present perfect tense
heb gelijkgestaan
I have tied
hebt gelijkgestaan
you have tied
heeft gelijkgestaan
he/she/it has tied
hebben gelijkgestaan
we have tied
hebben gelijkgestaan
you all have tied
hebben gelijkgestaan
they have tied
Past tense
stond gelijk
I tied
stond gelijk
you tied
stond gelijk
he/she/it tied
stonden gelijk
we tied
stonden gelijk
you all tied
stonden gelijk
they tied
Future tense
zal gelijkstaan
I will tie
zult gelijkstaan
you will tie
zal gelijkstaan
he/she/it will tie
zullen gelijkstaan
we will tie
zullen gelijkstaan
you all will tie
zullen gelijkstaan
they will tie
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou gelijkstaan
I would tie
zou gelijkstaan
you would tie
zou gelijkstaan
he/she/it would tie
zouden gelijkstaan
we would tie
zouden gelijkstaan
you all would tie
zouden gelijkstaan
they would tie
Subjunctive mood
sta gelijk
I tie
sta gelijk
you tie
sta gelijk
he/she/it tie
sta gelijk
we tie
sta gelijk
you all tie
sta gelijk
they tie
Past perfect tense
had gelijkgestaan
I had tied
had gelijkgestaan
you had tied
had gelijkgestaan
he/she/it had tied
hadden gelijkgestaan
we had tied
hadden gelijkgestaan
you all had tied
hadden gelijkgestaan
they had tied
Future perf.
zal gelijkgestaan hebben
I will have tied
zal gelijkgestaan hebben
you will have tied
zal gelijkgestaan hebben
he/she/it will have tied
zullen gelijkgestaan hebben
we will have tied
zullen gelijkgestaan hebben
you all will have tied
zullen gelijkgestaan hebben
they will have tied
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gelijkgestaan hebben
I would have tied
zou gelijkgestaan hebben
you would have tied
zou gelijkgestaan hebben
he/she/it would have tied
zouden gelijkgestaan hebben
we would have tied
zouden gelijkgestaan hebben
you all would have tied
zouden gelijkgestaan hebben
they would have tied
Present bijzin tense
gelijksta
I tie
gelijkstaat
you tie
gelijkstaat
he/she/it ties
gelijkstaan
we tie
gelijkstaan
you all tie
gelijkstaan
they tie
Past bijzin tense
gelijkstond
I tied
gelijkstond
you tied
gelijkstond
he/she/it tied
gelijkstonden
we tied
gelijkstonden
you all tied
gelijkstonden
they tied
Future bijzin tense
zal gelijkstaan
I will tie
zult gelijkstaan
you will tie
zal gelijkstaan
he/she/it will tie
zullen gelijkstaan
we will tie
zullen gelijkstaan
you all will tie
zullen gelijkstaan
they will tie
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou gelijkstaan
I would tie
zou gelijkstaan
you would tie
zou gelijkstaan
he/she/it would tie
zouden gelijkstaan
we would tie
zouden gelijkstaan
you all would tie
zouden gelijkstaan
they would tie
Subjunctive bijzin mood
gelijksta
I tie
gelijksta
you tie
gelijksta
he/she/it tie
gelijksta
we tie
gelijksta
you all tie
gelijksta
they tie
Du
Ihr
Imperative mood
sta gelijk
tie
staat gelijk
tie

Examples of gelijkstaan

Example in DutchTranslation in English
Ik sta gelijk.I'm tied.
- Het heeft ook niet veel zin, eigenlijk. Wat ik aan dagelijkse activiteiten doe... staat gelijk aan het houden van een sportevenement.What I do in my daily activities is equivalent to a sporting event.
- Het staat gelijk.- Basically a tie.
- Het staat gelijk?- Yes. - We tied?
-Het staat gelijk.It's a tie.
- De keeper eruit? We staan gelijk!You're pulling the goalie when we're tied ?
- Een winnend eindschot en ze staan gelijk.- Another dagger, and it's all tied up!
- Nee, we staan gelijk.- No, we're tied.
- Ze staan gelijk.It's all tied up.
Cornell en Virginia Tech staan gelijk op de tweede plaats met 80!Cornell and Virginia Tech are tied for second with 80!
Tegen het eind, het stond gelijk, kregen we een corner.Near the end of the second half with the score tied my team got a corner kick.
- Erger. Het honkbalseizoen liep ten einde en ze stonden gelijk.Well, the baseball season ends and they're tied.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

funderen
found
gareren
yarn
gedenken
recall
gelasten
charge
gelijken
be similar
gelijkrichten
equalize
gelijkspelen
tie
gelijkstellen
equate
gesticuleren
gesticulate
geuren
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'tie':

None found.
Learning languages?