Biggen (to pig) conjugation

Dutch
10 examples

Conjugation of biggen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
big
I pig
bigt
you pig
bigt
he/she/it pigs
biggen
we pig
biggen
you all pig
biggen
they pig
Present perfect tense
heb gebigd
I have pigged
hebt gebigd
you have pigged
heeft gebigd
he/she/it has pigged
hebben gebigd
we have pigged
hebben gebigd
you all have pigged
hebben gebigd
they have pigged
Past tense
bigde
I pigged
bigde
you pigged
bigde
he/she/it pigged
bigden
we pigged
bigden
you all pigged
bigden
they pigged
Future tense
zal biggen
I will pig
zult biggen
you will pig
zal biggen
he/she/it will pig
zullen biggen
we will pig
zullen biggen
you all will pig
zullen biggen
they will pig
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou biggen
I would pig
zou biggen
you would pig
zou biggen
he/she/it would pig
zouden biggen
we would pig
zouden biggen
you all would pig
zouden biggen
they would pig
Subjunctive mood
bigge
I pig
bigge
you pig
bigge
he/she/it pig
bigge
we pig
bigge
you all pig
bigge
they pig
Past perfect tense
had gebigd
I had pigged
had gebigd
you had pigged
had gebigd
he/she/it had pigged
hadden gebigd
we had pigged
hadden gebigd
you all had pigged
hadden gebigd
they had pigged
Future perf.
zal gebigd hebben
I will have pigged
zal gebigd hebben
you will have pigged
zal gebigd hebben
he/she/it will have pigged
zullen gebigd hebben
we will have pigged
zullen gebigd hebben
you all will have pigged
zullen gebigd hebben
they will have pigged
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gebigd hebben
I would have pigged
zou gebigd hebben
you would have pigged
zou gebigd hebben
he/she/it would have pigged
zouden gebigd hebben
we would have pigged
zouden gebigd hebben
you all would have pigged
zouden gebigd hebben
they would have pigged
Du
Ihr
Imperative mood
big
pig
bigt
pig

Examples of biggen

Example in DutchTranslation in English
- Biggen - Wat bedoel je met biggen.What's "piggies"?
- Bij de biggen.-Out with the pigs, l guess.
Dat is dan twee vette biggen en een geit.That's two fat pigs and a fine goat.
De biggen gillen soms heel hard.The pigs go crazy enough sometimes.
Een beer van een zeug afhalen of de biggen bij hun moeder wegnemen.Prising a boar off a sow or taking the piglets from their mother.
- Ik zet vijf piek op de big.- I'll give you five bucks on the pig!
- Jouw big?Your pig.
- We hebben een big gestolen.- I stole a pig.
- Zet neer die big.- Put that pig down!
500 dollar voor een big?$500 for a pig?

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

beogen
practice
bergen
store
beugen
do
bidden
pray
bieden
pray
biezen
do
bijten
bite
bikken
do
billen
do
binden
tie
bissen
retake
borgen
secure
buigen
bend
joggen
jog
leggen
put

Similar but longer

biggelen
dribble

Random

beweiden
do
bezuinigen
cut down
bezuren
do
bibberen
shiver
biggelen
dribble
bijberekenen
do
bijboeken
do
bijeenhouden
gather them up
bijgieten
pour on
bijlappen
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'pig':

None found.
Learning languages?