Bibberen (to shiver) conjugation

Dutch
15 examples

Conjugation of bibberen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
bibber
I shiver
bibbert
you shiver
bibbert
he/she/it shivers
bibberen
we shiver
bibberen
you all shiver
bibberen
they shiver
Present perfect tense
heb gebibberd
I have shivered
hebt gebibberd
you have shivered
heeft gebibberd
he/she/it has shivered
hebben gebibberd
we have shivered
hebben gebibberd
you all have shivered
hebben gebibberd
they have shivered
Past tense
bibberde
I shivered
bibberde
you shivered
bibberde
he/she/it shivered
bibberden
we shivered
bibberden
you all shivered
bibberden
they shivered
Future tense
zal bibberen
I will shiver
zult bibberen
you will shiver
zal bibberen
he/she/it will shiver
zullen bibberen
we will shiver
zullen bibberen
you all will shiver
zullen bibberen
they will shiver
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou bibberen
I would shiver
zou bibberen
you would shiver
zou bibberen
he/she/it would shiver
zouden bibberen
we would shiver
zouden bibberen
you all would shiver
zouden bibberen
they would shiver
Subjunctive mood
bibbere
I shiver
bibbere
you shiver
bibbere
he/she/it shiver
bibbere
we shiver
bibbere
you all shiver
bibbere
they shiver
Past perfect tense
had gebibberd
I had shivered
had gebibberd
you had shivered
had gebibberd
he/she/it had shivered
hadden gebibberd
we had shivered
hadden gebibberd
you all had shivered
hadden gebibberd
they had shivered
Future perf.
zal gebibberd hebben
I will have shivered
zal gebibberd hebben
you will have shivered
zal gebibberd hebben
he/she/it will have shivered
zullen gebibberd hebben
we will have shivered
zullen gebibberd hebben
you all will have shivered
zullen gebibberd hebben
they will have shivered
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gebibberd hebben
I would have shivered
zou gebibberd hebben
you would have shivered
zou gebibberd hebben
he/she/it would have shivered
zouden gebibberd hebben
we would have shivered
zouden gebibberd hebben
you all would have shivered
zouden gebibberd hebben
they would have shivered
Du
Ihr
Imperative mood
bibber
shiver
bibbert
shiver

Examples of bibberen

Example in DutchTranslation in English
- Hij begon te bibberen.- He started shivering all of a sudden.
- Je staat te bibberen, meid.You're shivering, girl.
- Zo velen... hebben het koud bibberen in de nacht.- So many are cold, shivering in the night.
Al dat bibberen voor dit?All this shivering for this?
Hij ligt te bibberen!He's shivering!
- Nee, maar ik bibber toch wel.- No, but I'm shivering.
Ik bibber als een klein meisje.Like a little girl shivering.
Ik bibber nog.- I'm still shivering.
Je hebt het koud en je bibbert en ik ben de klootzak die z'n vrouw geen jas wil geven. Dus je krijgt de mijne. En dan heb ik koud en bibber ik hoewel ik een jas had meegenomen.You're cold and shivering, and I look like the jerk who won't give his wife a jacket, so I do, and then I'm cold and shivering, and I brought a jacket.
- Je bent naakt bibbert in een bad.You're naked and shivering in a tub.
- U bibbert.- You're shivering.
Het bibbert.It's shivering.
Hij bibbert niet meer.He ain't shivering no more.
Hé, je bibbert.Hey, you're shivering.
We sliepen nooit, we lagen dan daar, bibberend van angst, wachtend tot hij thuis zou komen,None of us ever slept, we'd be lying there, shivering with the fright, waiting for him to come home,

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Random

bevitten
nag
bewegwijzeren
move
bezegelen
seal
bezinken
sing
bezwadderen
slander
bezwendelen
defraud
bezweren
defraud
bezwijmen
swoon
bidden
pray
bijeensteken
meet stabbing

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'shiver':

None found.
Learning languages?