Aanleren (to learn) conjugation

Dutch
20 examples

Conjugation of aanleren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
leer aan
I learn
leert aan
you learn
leert aan
he/she/it learns
leren aan
we learn
leren aan
you all learn
leren aan
they learn
Present perfect tense
heb aangeleerd
I have learned
hebt aangeleerd
you have learned
heeft aangeleerd
he/she/it has learned
hebben aangeleerd
we have learned
hebben aangeleerd
you all have learned
hebben aangeleerd
they have learned
Past tense
leerde aan
I learned
leerde aan
you learned
leerde aan
he/she/it learned
leerden aan
we learned
leerden aan
you all learned
leerden aan
they learned
Future tense
zal aanleren
I will learn
zult aanleren
you will learn
zal aanleren
he/she/it will learn
zullen aanleren
we will learn
zullen aanleren
you all will learn
zullen aanleren
they will learn
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou aanleren
I would learn
zou aanleren
you would learn
zou aanleren
he/she/it would learn
zouden aanleren
we would learn
zouden aanleren
you all would learn
zouden aanleren
they would learn
Subjunctive mood
lere aan
I learn
lere aan
you learn
lere aan
he/she/it learn
lere aan
we learn
lere aan
you all learn
lere aan
they learn
Past perfect tense
had aangeleerd
I had learned
had aangeleerd
you had learned
had aangeleerd
he/she/it had learned
hadden aangeleerd
we had learned
hadden aangeleerd
you all had learned
hadden aangeleerd
they had learned
Future perf.
zal aangeleerd hebben
I will have learned
zal aangeleerd hebben
you will have learned
zal aangeleerd hebben
he/she/it will have learned
zullen aangeleerd hebben
we will have learned
zullen aangeleerd hebben
you all will have learned
zullen aangeleerd hebben
they will have learned
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou aangeleerd hebben
I would have learned
zou aangeleerd hebben
you would have learned
zou aangeleerd hebben
he/she/it would have learned
zouden aangeleerd hebben
we would have learned
zouden aangeleerd hebben
you all would have learned
zouden aangeleerd hebben
they would have learned
Present bijzin tense
aanleer
I learn
aanleert
you learn
aanleert
he/she/it learns
aanleren
we learn
aanleren
you all learn
aanleren
they learn
Past bijzin tense
aanleerde
I learned
aanleerde
you learned
aanleerde
he/she/it learned
aanleerden
we learned
aanleerden
you all learned
aanleerden
they learned
Future bijzin tense
zal aanleren
I will learn
zult aanleren
you will learn
zal aanleren
he/she/it will learn
zullen aanleren
we will learn
zullen aanleren
you all will learn
zullen aanleren
they will learn
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou aanleren
I would learn
zou aanleren
you would learn
zou aanleren
he/she/it would learn
zouden aanleren
we would learn
zouden aanleren
you all would learn
zouden aanleren
they would learn
Subjunctive bijzin mood
aanlere
I learn
aanlere
you learn
aanlere
he/she/it learn
aanlere
we learn
aanlere
you all learn
aanlere
they learn
Du
Ihr
Imperative mood
leer aan
learn
leert aan
learn

Examples of aanleren

Example in DutchTranslation in English
Als het bevriezen van het land de droomlink uitschakelde en als ik gelijk heb, en de zonnesteen aders zijn een deel... van het communicatie- of zenuwstelsel van de planeet, dan zijn de trillingen die de stenen maken... een deel van een taal die we zouden kunnen aanleren.If locking up the land has damaged the dream plane, and if I'm right, and the sun-stone veins are part of a planetary communication or nervous system, then maybe the vibrations that the rocks make... are part of a language that we could learn.
Als jij gevechtskunsten wilt aanleren bij mij thuis, zullen we het je aanleren.If you want to learn more about martial arts at my home, I will allow you to go there.
Als mensen dat mechanisme eenmaal aanleren...Once people learn this kind of trigger-
Anderen moeten het aanleren.For others, it must be learned.
Blijf leren wat Adam je moest aanleren.Keep learning what Adam had to teach you.
Wanneer je leert aan te passen, ben je onklopbaar.When you learn how to adapt... you'll be unstoppable.
Hij heeft ingestemd om Mexicaanse gebarentaal te leren aan Pati en iedereen die het wil leren.He's agreed to teach Mexican sign language to Pati and anyone else who wants to learn. - Like a class?
Ja, je kan veel van een vrouw leren aan wat ze kiest te dragen.Yes, you can learn a lot about women from what they choose to wear.
Je kan echter nog meer leren aan wat ze uittrekt en voor wie.You can learn even more by what they choose to take off, and who they take it off for.
Je moet leren aan allebei de kanten in balans te zijn.You got to learn to be balanced on both sides.
- Ja, aanvaarbaar gedrag kan enkel aangeleerd worden via de ervaring van onaanvaardbaar gedrag.Yes. Acceptable behavior can only be learned through the experience of unacceptable behavior.
- Oh, ja. Uw les is goed aangeleerd.Oh yes, your lesson was well learned.
Alle gedrag is aangeleerd.All behavior is learned.
Als ik uit aangeleerd gedrag besta... dan heeft m'n nieuwe vriend misschien gelijk... en ben ik een bedrieger.If I'm just a collection of learned behaviors Bits and pieces of harry maybe my new friend is right. Maybe I am a fraud.
Blijven zwijgen onder dergelijke druk was een vaardigheid die hij als kind had aangeleerd.Staying absolutely silent under that kind of pressure was a skill he undoubtedly learned as a child.
Ik heb gewoon meer genoegdoening als ik een vaardigheid opnieuw aanleer.I just get more satisfaction on relearning an old skill.
Als je het verkeerd aanleert, dan is dubbel zo moeilijk.If you learn it wrong, it's twice as difficult.
Ik wil dat je eerst de gestampte tonijn aanleert.I want you to learn the pounded tuna first.
Ik zal je reet looien als je niet wat manieren aanleert.I'll tan your arse if you don't learn some manners.
Niet totdat je wat goede manieren aanleert en een gemotoriseerde auto kunt besturen.Not until you acquire some fine manners and learn to drive a motorized car.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

aanboren
do
aanhoren
listen to
aanladen
gall
aanlaten
leave on
aanloden
do
aanlopen
ogle
aanmeren
berth
aanturen
do
aanvaren
convey in ships
aanvuren
animate
aanzuren
acidify
avaleren
guarantee

Similar but longer

aanleveren
deliver
aanloeren
do

Random

aaneensluiten
write in one
aanklossen
do
aanknopen
enter into
aankooien
do
aanlaten
leave on
aanlengen
leave on
aanleunen
lean
aanlijmen
band material
aanpakken
seize
aanplempen
fill up

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'learn':

None found.
Learning languages?